Het taalkundige foutje dat de ‘giraffe’ heet
Sinds hij zijn zoontje Pelle helpt leren praten, is onze redacteur Tim op een heel andere manier naar taal gaan kijken. Zijn persoonlijke ontdekkingen deelt hij hier.
‘Kijk Pelle, dat is een giraffe. Een giraffe heeft een héle lange nek.’
‘Nèèèk’
‘Ja, dat daar is de nek. Maar het ís een giraffe. Gi-raffe.’
(Pelle knikt begrijpend)
‘Nèèèk’
In de grofweg negen maanden die sinds dit onderonsje verstreken, kraakte mijn zoon het fonetische onderscheid tussen aardbei, ijsbeer en high-five. Hij leerde de hoofdpersonen van Suske en Wiske en de eerste twee coupletten van ‘Jingle Bells’ uit zijn hoofd. Zijn kalkoenimitatie is treffend.
Maar in Pelle’s vrolijke dierenflapjesboek, vredig samenlevend met leeuwen en krokodillen, loopt nog altijd de nèèèk. Ik heb hem voorzichtig op zijn fout gewezen, rekening houdend met zijn gevoelens, en daarna ietsjes strenger. Ik heb eerst naar mijn eigen nek gewezen en daarna naar die van de giraffe. Ik heb nota bene een knuffel van het vermaledijde dier gekocht voor een basiscursus giraffe-anatomie. Verspilde moeite. Verspild geld.
Het is geen halsstarrigheid of peuterpubertrekje. Het is zelfs geen misverstand. Het is gewoon nèèèk.
Maar waarom? Waarom wordt dat ventje zo aangetrokken tot die ene omschrijving? Van alle mogelijke antwoorden, kies ik voor de taalkundig meest romantische: ‘Giraffe’ is een foutje van de mensheid. Het juiste woord is inderdaad ‘nèèèk’ – of, zo u wilt, ‘nek’.
Niet alleen toont die verklaring het gelijk van mijn – uiteraard – hoogbegaafde zoon aan, het werpt tevens meer licht op het grootste raadsel van de linguïstiek. Hoe ontstond taal? Waarom heet een hond ‘hond’, en niet ‘oenkt’? Waarom zouden we een giraffe eigenlijk niet gewoon ‘nèèèk’ noemen?
De astrologie heeft de oerknal, de natuurwetenschappen de evolutietheorie. En de linguïstiek heeft alleen een zwak vermoeden. Pure willekeur, luidt de deprimerende consensus onder taalkundigen. Onze woordenknutselende voorouders moesten toch iets verzinnen om de taalkundig vat te krijgen op de wereld om hun heen?
Het is een opvatting waar ik – overigens zonder enige aansprekende kennis van zaken – simpelweg geen genoegen mee kan nemen. Omdat de mens wat mij betreft te verfijnd en ingenieus in elkaar zit om zoiets belangwekkends als taal aan het toeval over te laten. Maar wat dan? Kom maar eens met een theorie die meer logica bevat. Probeer maar eens vat te krijgen op de vluchtige hersenspinsels van onze voorvaderen, vele duizenden jaren geleden. Een hopeloze missie.
Gelukkig zijn er altijd mensen die toch aan de slag aan. Die met een toneelkijker het heelal proberen te verklaren, bij wijze van spreken natuurlijk, en daar nog interessante inzichten bij opdoen ook.
Gelukkig zijn er mensen als Ramachandran en Hubbard. Twee taalwetenschappers die een overtuigend verband tussen klank en betekenis ontdekten, met behulp van ‘Bouba’ en ‘Kiki’. Woorden die ze zelf verzonnen. Die nog leeg zijn, zou je kunnen zeggen. Betekenisloos. En toch vormen mensen zich er al een beeld bij, als je ze een beetje op weg helpt tenminste.
Ramachandran en Hubbard toonden hun groep proefpersonen twee figuren: de één met scherpe, puntige contouren, ongeveer zoals we een ster zouden tekenen, de ander met de ronde contouren van, bijvoorbeeld, een wolk. ‘Welke vorm heet ‘Kiki’ en welke ‘Bouba’?’, luidde de enige vraag. Liefst 95 procent gaf, los van elkaar, hetzelfde antwoord: Kiki was puntig, Bouba rond.
Het heeft volgens de wetenschappers zelf te maken met de wijze waarop we onze mond vormen tijdens het uitspreken van de verschillende klanken. ‘Lage’ klinkers als ‘oe’ en ‘a’ associëren we met groot en rond, omdat we onze mond bij het uitspreken ervan wijd opensperren en onze lippen ronden. Bij klinkers als ‘i’ en ‘e’ denken we onbewust aan klein en scherp, omdat onze mond meer gesloten is en de lippen niet gerond worden. Net als de ‘k’ worden ze gevormd in onze keel, waardoor ze scherper klinken.
Ik moet bekennen, helemaal ondubbelzinnig is de bewijslast niet. Maar met die sprietige pootjes, die smalle kop met puntige oren en horens en een belachelijk lange nek schat ik de giraffe toch echt in kamp ‘kiki’. In het kamp van de ‘e’ en de ‘k’, die samen ‘toevallig’ twee derde van ‘nek’ vormen.
Probeer het eens, die nèèèk-variant. Eerbiedig onze voorouders, die ons woorden als ‘komkommer’ en ‘fnuikend’ schonken, door dit ene foutje van ze recht te zetten. Het zou mij thuis een hoop gedoe schelen.